Over ‘Sta ik op het water’ van Hans Kloos

Ingmar Heytze

Het zingen van het ijs is een merkwaardige bundel. Poëzie en zeer kort poëtisch proza staan door elkaar, en er lopen ook nog dichtregels als een mierencolonne door de bladspiegel heen, die door de dichter confetti worden genoemd. De mooiste: ‘is dat een gedicht/ in je beha/ of ben je gewoon blij/ dat je me ziet?’ In het hart van de bundel stuit de lezer op bovenstaand gedicht. Zoals Piet Gerbrandy in de Volkskrant schreef. ‘Hans Kloos schrijft gedichten die zich als een film voor het oog van de lezer ontrollen. Het is weliswaar mogelijk langer dan enkele seconden bij afzonderlijke strofen en beelden stil te blijven staan, maar op de een of andere manier nodigen zijn gedichten ertoe uit vlot door te lezen en niet te analytisch te interpreteren: vermoedelijk komt dat door de eenvoud van de taal.’ Sta ik op het water is een goed voorbeeld van wat de recensent bedoelt. Het gedicht leest inderdaad als een vakkundig gemonteerde filmscène. Maar wie de film stilzet en beeldje voor beeldje afdraait, ontdekt dat verleden, dromen en verlangens van wie het ook is die daar op het water staat, als een sneeuwjacht om hem heen beginnen te blazen. Het gaat over fysiek verloren zaken als de houten Blauwe Koepel (met hoofdletters, als een uniek ijkpunt van vroeger), maar ook over meer abstract verlies als de eerste jaren (alle geleefde jaren zijn voorbij, maar alleen de eerste jaren zijn werkelijk verdwenen uit de herinnering).

Wie op het grachtenwater staat in de helderheid van een koude en droge dag, is blijkbaar niet alleen; in de lucht hangen nog de mogelijkheden die weg waaiden of stuk vroren – het daadwerkelijk gebeurde als een smal, bochtig pad tussen alle denkbare dingen die net zo goed hadden kunnen gebeuren. Die mogelijkheden, voorzover je ze je voor kunt stellen, zijn niet opeens verdwenen. In het hoofd van de oplettende lezer begint het op dit punt misschien al een beetje te sneeuwen. Flashback naar een jeugdherinnering: zwier ik over de bosbeek,/ ben ik de boswachter/ die een jongen van twaalf wou worden,/ hoor ik het knoerpen van de sneeuw/ onder Janine’s billen. Vooral de omkering van de logische volgorde jongetje-boswachter is mooi – het kind is vader van de man, denk je met Hendrik de Vries. En ook als het woord ‘knoerpen’ niet in de Van Dale zou hebben gestaan, zou je hebben geweten dat dat precies het geluid is dat sneeuw behoort te maken onder je billen – de filmploeg van Hans Kloos heeft een goede geluidsman. Jumpcut naar het heden – en weer sta ik op het water. Misschien het eerdere water, maar misschien ook niet. Hier wint de taal het in ambiguïteit van de film.

Dan gaat het onverwacht net zo hard sneeuwen als op het omslag van de bundel te zien is. De niet gebeurde, maar ooit overwogen gruwelijke mogelijkheid om voor een trein te stappen, omdat ik mij niets* meer wilde herinneren, steekt op. Cut naar de wereld van de gerealiseerde mogelijkheden – opnieuw sta ik op het water. De sneeuw is gaan liggen. Naarmate er vaker terug wordt gesprongen naar die exacte formulering kom je als lezer sneller uit bij het vorige beeld. je hebt als vanzelf besloten dat de protagonist nog altijd op hetzelfde water staat. De montage begint zijn werk te doen. Weer een cut naar het verleden – de Blauwe Koepel is er immers niet meer, weten we uit regel twee – maar tegelijk een variant op de boswachterstruc: deel/ een sigaret met Gerda die nu ouder is geworden/ dan negen en als een geus/ haar kaalheid draagt – vroeger een sigaret gedeeld met iemand die nadien ook gewoon ouder werd en blijkbaar kaal werd. Het kan de associatie zijn met de sigaret, maar het beeld van een kale vrouw als gevolg van chemotherapie dringt zich op. Zou Gerda ziek zijn of niet? Waar is Martine met de knoerpende billen gebleven? Is de ikfiguur blij dat hij destijds niet voor een trein is gedoken? Geen uitleg – alleen registratie. Weer: sta ik op het water// luister ik naar de slagen van de schaatsen/ het neuriën van een eens levende vriend,/hoor ik het zingen van het ijs. De dingen zijn zoals ze zijn, zo tijdelijk als ijs, maar werkelijkheid en water lijken te houden.

Aftiteling.


*Zou die s met opzet of per ongeluk zijn toegevoegd? (HK)

_______
_______

illustratie: Arjenne Fakkel

_______
_______

uit Zwart IJs #04 (november 2002)
tekst © Ingmar Heytze
illustratie © Arjenne Fakkel